BIRTHE WEIJKAMP: ‘VANUIT MIJN VAK KIJK IK ANALYTISCH NAAR VINTAGE’
Patou, 1939
Birthe Weijkamp begon zestien jaar geleden met het dragen van kleding uit de jaren 30, 40 en 50. Als modehistorica, docent en vintage-expert vertelt ze vanuit haar brede historische modekennis over hoe de duurzaamheid van vroeger nu tot nieuwe verbanden/inzichten kan leiden.
Studenten die de minor Modestudies willen volgen aan de Universiteit van Amsterdam en nieuwsgierig hun toekomstige docent googelen, zien Birthe Weijkamp, uitgedost in historische kleding. Zoals bijvoorbeeld een poffende plusfours-broek uit de jaren dertig of vrouwelijke jurken uit de jaren vijftig. Maar lesgeven in historische kleding doet Weijkamp niet, dat leidt maar af, vindt ze. ‘Ik wil dat studenten naar me luisteren.’ Wel draagt ze voor de klas eenvoudige vintage ‘kantoorjurkjes’ en tijdens een excursie wil ze nog weleens een kekke hoed op zetten.
Weijkamps interesse voor vintage ontluikt vijftien jaar geleden als ze op het Waterlooplein speurt naar iets feestelijks, en dat vindt. Verbaasd over de lage prijs en de opvallende kwaliteit raakt ze verslingerd aan vintage en koopt het steeds vaker. Al experimenterend ontdekt ze dat kleding uit de jaren dertig tot en met vijftig haar het best ligt: ‘Daarin voel ik me mezelf.’
Jarenlang draagt Weijkamp exacte historische looks, zoals ze die ziet in oude tijdschriften, inclusief kousen, schoenen en gecoiffeerd krullenkapsel. Haar stijlvastheid verandert tijdens de pandemie. Want, zo vraagt ze zich af: waarom stijlvast binnen zitten in een oude jurk? Sindsdien mixt ze vintage uit verschillende periodes.
Van de vragen die ze vaak over haar zorgvuldig samengestelde looks krijgt, springt er eentje uit: zijn er regels bij het dragen van vintage? ‘Nee, en juist daarom is vintage zo leuk – doe wat je wil.’ Birthe Weijkamp hoopt dat ze als een soort ‘zachte’ activist mensen inspireert en motiveert via het overdragen van haar kennis.
“Kleding leent zich heel goed voor escapisme”
Je draagt kleding uit de crisis- en oorlogsjaren dertig en veertig, op zijn zachtst gezegd een enerverend tijdperk in de wereldgeschiedenis, wat doet dat met jou? Juist daarom voegt dat tijdperk veel toe voor mij. Het is een voordeel dat over die tijd relatief veel bronnen zijn. Het is een zogenaamde ‘levende geschiedenis’, waar veel verhalen over worden verteld, waarnaar graag wordt geluisterd. En dat is ook nodig. Aan de hand van de verhalen over kleding wordt duidelijk dat het op zijn zachtst gezegd geen fijn tijdperk was.
Het was ook een tijd waarin mode radicaal veranderde. Opvallend is dat juist in een periode van oorlogsdreiging de mode romantischer werd, met grote pofmouwen en wijde rokken. Haast conservatief en retro. Zoals te zien is op een foto met kleding van Madeleine Vionnet, gefotografeerd als schilderijen uit het Tweede Franse Keizerrijk, tussen 1852 en 1870.
Hoe verklaar je dat? Kleding leent zich heel goed voor escapisme.
Na die periode werd kleding schaars. Er wordt gezegd dat eind jaren dertig de mode stil stond. Vanwege die schaarste. Maar als je kijkt naar de laatste vooroorlogse modeshows uit 1939 in Parijs dan zie je een unieke vorm van verzet. De Parijse designers toonden een heel ander beeld dan ontwerpers in Londen en Amerika. In Parijs was alles extreem. Met extreem hoge plateauzolen, een extreem slanke taille, extreem brede schouders en hele rare, grote, hoge hoeden.
Hoe werd er tijdens de oorlogsschaarste ingespeeld op de behoefte aan het aanschaffen van kleding? Met een bonnensysteem. Een paar maanden na de Duitse bezetting ging kleding op de bon. De eerste textielkaart bevatte honderd punten (een jurk kostte 36 punten, kousen 8) die een half jaar geldig waren. Hoe duur kleding was maakte niet uit, maar er mocht niet veel worden gekocht. Dat systeem werkte een paar jaar, tot 1943, toen waren de winkels leeg.
Het is interessant te zien hoe daarna schaarste leidde tot creativiteit. Wat je in modetijdschriften vanaf 1940 heel veel ziet – en werd gebracht als nieuwe trend, want over schaarste werd niet gerept – was het vermaken van verschillende jurken tot een nieuw model. Eén zo’n jurk die ik zag afgebeeld oogde met een color blocking-effect erg modern.
Op foto’s genomen na de bevrijding zag ik mensen die niets meer hadden in de rij staan voor eten. Ze waren gekleed in heel inventieve looks, met de voeten gedrapeerd in lakens en schoenen met rieten zolen of touw. Ondanks de barre omstandigheden werd er moeite gedaan om door middel van kleding de eigenwaarde hoog te houden door er verzorgd uit te zien. In bladen als Libelle en Rijk der Vrouw stonden modieuze tekeningen ‘rechtstreeks’ uit Parijs, op de redactie gemaakt met creatieve ideeën als een hedendaagse do it yourself tutorial.
“Het is belangrijk dat mensen worden aangezet om hun gedrag te veranderen”
Zie je parallellen met die tijd, en de hedendaagse duurzaamheid, recycling, repareren? Duurzaamheid in de jaren dertig en veertig was net als nu opeens noodzakelijk. Niet alleen vanwege de schaarste, maar ook omdat al eerder in het begin van de twintigste eeuw kleding goedkoper was geworden door de industriële revolutie met de opkomst van goedkope, slecht zittende confectie. Het was steeds normaler om nieuwe kledingstukken te kopen. Daardoor verleerden mensen het repareren en zag je in tijdschriften een breed aanbod van reparatie-cursussen – zoals nu op YouTube en Instagram. In die zin is er een parallel met bijna een eeuw geleden.
Soms zijn regels zo gek niet. Zou dat wat zijn voor nu – dat er toegekeken wordt op iemands eigen verantwoordelijkheid? Het bonnensysteem dat wij associëren met de Duitse bezetting had als doel dat er minder kleding werd gekocht. Stel, er komt een regel die verbiedt om kleding te kopen die milieuschade aanricht, dan is de vraag: wat is dan slecht voor het milieu? Zelfs zijde, een prachtige stof, valt wel onder intensieve landbouw, eigenlijk is het bijna veeteelt, vanwege het doodkoken van rupsen. Eigenlijk is kledingproductie per definitie gewoon slecht. De oplossing is dan inderdaad om op de een of andere manier te zorgen dat we niet zo veel kopen. Dat kan ook door kleding duurder te maken.
Op gebied van voeding is dat al aan de gang, sinds 2024 is er de suikertaks en de Nutri-Score, waarbij een product negatieve punten krijgt voor ongezonde voedingstoffen. In de luchtvaart bestaat een vliegtaks. De mode-industrie kan toch niet achterblijven? Inderdaad. Ik hoop dat het niet duurzaam zijn van iets financiële gevolgen gaat krijgen. Maar veel mensen zijn heel idealistisch, tot ze meer moeten moet betalen. Het is belangrijk dat mensen worden aangezet om hun gedrag te veranderen.
Wat was voor jou als modehistorica de grootste eyeopener? Vanuit mijn vak kijk ik analytisch naar vintage, naar de stappen die er zijn geweest om tot een kledingstuk te komen. Stoffen, kwaliteit en de snit van nieuwe stukken staan al jaren in schril contrast met vroeger. En het wordt alsmaar erger; kleding is een wegwerpproduct.
Het klinkt belerend, maar zoals alcohol verslavend is, zo is het kopen van goedkope kleding dat toch ook? Absoluut. Het is niet normaal om telkens iets nieuws te kopen. Zelf koop ik alleen vintage, en heb inmiddels veel, en ben daarom de afgelopen jaren begonnen met het doorverkopen ervan. Ik ben blij dat het dan terecht komt bij enthousiaste Gen Z’ers.
Je geeft op de UVA, naast Mode- en kostuumgeschiedenis, ook het vak Mode, materialen en machines over de geschiedenis van de productie van mode. Gaat het dan ook over de impact van mode op het milieu? Ja, daar gaat het laatste deel over. Bijvoorbeeld: er is tegenwoordig sprake van Shein-achtige microtrends die ontstaan op basis van data. Er verschijnen dan advertenties met microtrends in de tijdlijn op basis van iemands zoekgeschiedenis. Zoals in mijn geval bijvoorbeeld het historische #cottagecore. Op mijn tijdlijn zie ik dan ongevraagd goedkope Shein-trends uit de cottagecore-hoek, omdat ik die waarschijnlijk op basis van mijn data interessant vind. Het is moeilijk om daar nee tegen te zeggen. Het is totaal anders dan fietsen langs een reclamezuil.
“Alles uit de modegeschiedenis is de afgelopen decennia al eens gerecycled”
Het is heel moeilijk om er achter te komen waar nieuwe kleding nou echt vandaan komt. Zelfs merken die zich positioneren als duurzaam kunnen hun kleding ook onder slechte omstandigheden in China produceren. We slaan door, de impact op het milieu is geen houdbare situatie.
Hoe breng je dit probleem onder de aandacht bij studenten? Met studenten kijk ik terug op oude periodes en wat er nu anders is aan kleding. Een van mijn opdrachten is dat studenten een analyse moeten doen van een van hun – vaak niet oude – kledingstukken. Dat is overigens vrijwel altijd gekocht op Vinted, met als reden dat als iemand anders het niet meer draagt dan kan ik het nog dragen.
Tijdens lezingen vertel ik over het koesteren van oude spullen en geef aan dat oude objecten iets kunnen betekenen vanwege bepaalde herinneringen. Zoals een jurk van mijn oma. Of over een paar schoenen die ik kreeg van iemand waar een brief bijzat dat ze waren gedragen in een Jappenkamp, en altijd bewaard. Het idee alleen al dat iemand ze zolang altijd heeft meegenomen. Dat is een mooi verhaal, nee ze tentoonstellen in een museum mag niet want de brief is niet ondertekend met een naam.
Stel, je krijgt als modecurator de vrije hand om een expositie samen te stellen, wat zou dan de insteek zijn? In de meeste gevallen wordt mode geëxposeerd in een museale omgeving, daarom zou ik een tijdelijke plek kiezen, die jong hip publiek trekt. De expositie gaat in elk geval niet over modemerken, dat is echt een twintigste-eeuws verhaal. Ik vind het schetsen van een algemeen historische beeld belangrijker. De getoonde kleding komt uit verschillende tijdperken en wordt niet chronologisch maar door elkaar getoond, want voor elke stijlperiode valt wel iets te zeggen. De oudste stukken dateren uit de achttiende eeuw, want zeventiende-eeuwse kleding is schaars en wat er nog is, zoals de beroemde Texelse jurk, geeft niet echt een accuraat beeld van de kleding uit die tijd.
Ik wil ook laten zien dat alles uit de modegeschiedenis de afgelopen decennia al eens gerecycled is, maar telkens anders.
Mijn tentoonstelling zal bezoekers uitdagen om te spelen, door stoffen te voelen via simulatie of te ervaren hoe iets ouds ruikt, zoals een sous bras ooit gedragen onder de oksel om zweet te absorberen, waarvan het rubber aan het verkruimelen is en vermengd met de geur van oud zweet. Zoiets lijkt me geweldig. Net als in een museum met moderne kunst moet iemand uit de box wordt gerukt op een niet al te statische manier. Gen Z is opgegroeid in een verzadigde wereld vol plaatjes kijken, dat kunnen ze goed. In het geval van modegeschiedenis is het scheppen van een referentiekader belangrijk.
Alles uit de kast. De garderobe van het Mastboomhuis. Birthe Weijkamp en Nelleke Honcoop