MODE CONSERVATOR MARIJE BLAASSE: ‘DE KENNIS OVER STIJLPERIODES LAAT VAAK TE WENSEN OVER’

DIOR EXPOSITIE KUNSTMUSEUM DEN HAAG

Ontelbare kledingstukken en accessoires uit diverse tijdperken glijden door de vingers van Marije Blaasse van Kunstmuseum Den Haag. En het zijn niet alléén mooie dingen die ze dan ziet. ‘Er zitten ook spullen tussen die vergaan waar je bijstaat.’ De oorzaak is volgens Blaasse de verarming van materialen die in de jaren vijftig begon en waarmee een eind kwam aan duurzame kleding.

Stinkend polyester, vergane kleuren, verkruimelde plastics. Juist door die rommel is Marije Blaasse mooi gemaakte stukken van natuurlijke materialen nóg meer gaan waarderen. Als assistent conservator Mode & Kostuum is ze sinds 2016 in dienst van Kunstmuseum Den Haag. Daarvoor volgde ze onder andere een modestudie aan de kunstacademie, studeerde mode- en kunstgeschiedenis aan de Amsterdamse UVA en werkte voor Museum Van Loon en het Rijksmuseum.

Net als de meeste musea is ook het Kunstmuseum grotendeels afhankelijk van schenkingen. Onder leiding van Conservator Mode & Kostuum Madelief Hohé ligt de verzamelfocus op West-Europese, zoals klassieke Franse haute couture van modehuizen die in de jaren vijftig groot waren of nog steeds zijn. Vaak zijn de kledingstukken ooit aangeschaft door de elite of mensen met redelijk wat geld, de bovenlaag van Nederland die een bepaald soort kleding bewaart en daarna schenkt.

Onlangs schreef Blaasse een artikel over de Franse ontwerper Jacques Griffe, nadat ze een van zijn avondjurken had bestudeerd. Griffe had in de jaren vijftig een befaamd Parijs modehuis dat in één adem werd genoemd met Christian Dior. ‘Zijn ontwerpen zijn perfect gemaakt, van de mooiste materialen met bijzondere stofwerking. De jurken ogen modern, al zijn ze nu bijna een eeuw oud.’

VAN CHANEL TOT IRIS VAN HERPEN

Blaasse heeft een voorliefde voor mode uit de jaren vijftig, een belangrijke periode in de couturegeschiedenis. ‘Stel, iemand belt het museum en zegt ‘ik heb hier een mooie fifties jurk’ en het gaat niet om een polyester geval met opgeplakte kralen, dan overwegen we of die jurk het waard is om op te nemen in de collectie.’

Een geweldige aanvulling, vertelt Blaasse, zou ook een bijzondere trouwjurk kunnen zijn uit de jaren tachtig. ‘Ja, dat is niet zo oud. Maar als we kijken in onze museumcollectie naar wat we al wel hebben, en naar de hiaten, dan zou bijvoorbeeld een vroege Chanel welkom zijn, maar ook een Iris van Herpen. Maar elk aanbod nemen we serieus. Soms krijgen we iets aangeboden waar meer verhalen achter schuilgaan dan de schenker zich realiseert.’

Als een gift wordt opgenomen in de collectie, dan volgt het museum altijd dezelfde procedure. Het object wordt genummerd en ingeschreven in het systeem, met informatie over kleur, materiaal, herkomst en datering – met een speling van hoogstens vijf jaar. Om zeker te zijn dat alle beestjes in het object dood zijn, gaat het een paar dagen in de vriezer. De collectiemedewerkers en het restauratieatelier selecteren de juiste hanger en de verdere beheer-behoudcondities. Voorzien van een met de hand ingenaaid en genummerd katoenen bandje gaat het in een plastic hoes die zo goed mogelijk gehangen of gelegd het depot in gaat.

De meest gestelde vraag van schenkers is altijd wanneer hun gift wordt geëxposeerd. Blaasse:  ‘Dat kan even duren. Maar we zorgen er wél heel goed voor en dat is natuurlijk ook wat de mensen willen. Sommige collectiestukken gaan als bruikleen naar andere musea, er zijn studiebezoeken, academies die langskomen en echte stukken te zien krijgen. Mensen schenken niet voor niets aan ons, we beheren een levendige collectie.’

DIENSTMEISJES

Bij de meer eigentijdse potentiële giften is het voor conservatoren zaak te beschikken over een vooruitziende blik. Blaasse legt uit: ‘Jaren geleden kregen we een nalatenschap van een vrouw die altijd Dries Van Noten droeg, we ontvingen bijna haar hele garderobe. Leuk zulke eigentijdse ontwerpen, maar in de collectie niet heel bijzonder. Dachten we. Want als je zelf in een recente periode zit, met een schenking uit de jaren negentig of nul, dan kijk je er anders naar. Maar inmiddels zijn enkele Dries Van Noten stukken al geëxposeerd. Nu hij als ontwerper afscheid heeft genomen, voegt ook dat feit iets toe aan het verhaal van het merk.’

De kennis van mensen over stijlperiodes laat wel eens te wensen over, merkt Blaasse soms. ‘Ooit belde iemand die zei ‘ik heb hele mooie Dior stukken uit de jaren vijftig’, toen stond ik te kwispelen en zei ‘kom maar door’. De koffer ging open en ik zag meteen dat het kleding uit de jaren tachtig was, heel teleurstellend.’

Omgekeerd gebeurt ook. Blij werd ze van koffers vol mode uit begin negentiende eeuw. ‘Prachtig. Het bleek dat er veel meer was geweest, zeiden de dames die het aanboden. Als ze hadden geweten hoe bijzonder de kleding was, hadden ze niet alles aan de dienstmeisjes gegeven.’

LEES DOOR ONDER DE FOTO

ROYALS & REBELS, KUNSTMUSEUM DEN HAAG

Het afdanken van soms eeuwenoude kleding is een van de redenen waarom historische mode zo uniek is in musea. Blaasse: ‘Als de elite op een gegeven moment vond dat iets uit de mode was, dan gaven ze het door aan bijvoorbeeld gouvernantes of diensters. Zo werd kleding hergebruikt en vaak doorgedragen tot het tot op de draad was versleten. Kleding verstellen was dan ook een gewoonte. Zo hebben we een trouwjurk uit de jaren dertig van de vorige eeuw die door de draagster veranderd is in een groene avondjurk.’

Een voorbeeld uit de museumcollectie van vanuit een modetrend opgelapte kleding dateert uit de jaren zeventig: een jeans met stukken stof die over de gaten zijn genaaid. Wat betreft het gebruik van mooie, kwalitatieve stoffen, was het toen voor Marije Blaasse al twintig jaar eerder opgehouden. ‘Vaktechnisch gezien stopte dat in de jaren vijftig. De ‘snelle’ confectiemode kwam op en dat was het einde van… of nee het begin van de ellende. Materialen gingen hard achteruit, dat is duidelijk zichtbaar. Alles moest sneller en goedkoper geproduceerd worden, hierdoor vervaalden stoffen snel.’

De verarming van materialen zette in met de komst van kunststofkleding, die sinds begin 20ste eeuw gangbaarder was geworden en in de jaren vijftig echt populair werd als ‘nieuwe luxe’, omdat het zo gebruiksvriendelijk zou zijn. Zoals non-iron shirts, volledig van polyester en na een wasbeurt in vijf minuten droog, en kreukloos. Maar allesbehalve duurzaam. ‘Kijk je nu naar kledingstukken van kunststoffen uit de jaren vijftig, zoals die overhemden, dan zijn ze volledig vergeeld en vertonen rare kleurdegradaties. Of de stof zit aan elkaar geplakt of valt uit elkaar.’

Conclusie: Blaasse leerde dat polyesters en een andere kunststoffen absoluut niet duurzaam zijn. ‘Rond 2008 accepteerden we als gift een pakje van neplakleer van de Franse designer Lolita Lempicka. Leuk, goeie kwaliteit. Twee jaar geleden na een collectiecheck zat de stof aan elkaar geplakt en scheurde. Weggooien? ‘Nee’, zegt Blaasse. ‘Het gaat naar de afdeling ‘probleemgevallen’ en het pakje wordt onderzocht door onze afdeling restauratie: die staan juist te juichen bij ‘een fijn probleem’. Onze restaurator, César Rodriguez Salinas, zit in allerlei internationale werkgroepen over moderne ‘probleemmaterialen’ zoals kunststoffen.

PROBLEEMGEVALLEN

Onder de noemer ‘probleemgevallen’ vind je alles. Gympen uit de jaren negentig, met volledig hard geworden zolen. Plastic fifties zonnebrillen met chemicaliën die zijn gaan doorwerken, waardoor dampen vrijkwamen en het montuur is uitgedroogd en tot slot afbrokkelde tot stof. Lachend: ‘Dus ja, ook plastics kunnen vergaan.’

Als Marije Blaasse voor zichzelf winkelt, is het eerste wat ze doet het etiket lezen en kijken waarvan iets is gemaakt. Staat er polyester op, dan haakt ze af, al is het nog zo’n leuk kledingstuk. ‘Ik weet dan zeker, het draagt niet lekker, ik ga er in stinken en na wat wasbeurten is er niets over. En ik heb er een bloedhekel aan als iets na een keertje wassen scheeftrekt.’ Momenteel ziet Blaasse veel viscose, vooral in zomercollecties. ‘Het is een prettig dragende vezel, maar wordt niet milieuvriendelijk geproduceerd, heb ik begrepen. Van Tencel hou ik niet. Iets van Tencel kan er dan wel uitzien als denim, bijvoorbeeld een spijkerrok, maar voelt heel anders aan.’

Om bovenstaande redenen zoekt Blaasse het liefst naar vintage, of kleding van mooie materialen als wol, kasjmier en zijde, omdat ze dan weet dat de kwaliteit dan beter is, net als de pasvorm.

Échte vintage noemt Blaasse alles wat na antiek komt, vanaf 1920. ‘Vintage stopt in de jaren zeventig. Alles daarna heet tweedehands of pre-loved. Tegenwoordig wordt kleding uit de jaren tachtig ook verkocht als vintage, dat vind ik geen officiële vintage. Maar naarmate de tijd verstrijkt verschuift het. Wie dat bepaalt? Het is een soort gevoel… en misschien heeft het ook te maken met kwaliteit. Ik ken mensen die alleen kleding dragen uit de jaren dertig en veertig en die zeggen dat wat ze nu in vintagewinkels zien vaak geen vintage is, maar gewoon oude kleren.’

60.000 OBJECTEN

Het Kunstmuseum verzamelt mode die in Nederland gedragen is en wat internationaal toonaangevend is voor de West-Europese mode. De modecollectie van Kunstmuseum Den Haag telt zo’n 60.000 objecten – met onder andere historische rokken, jakken, robes à la française en à l’anglaise, mannenkostuums gedragen door de elite van 1700, tot en met kleding en accessoires uit de 21ste eeuw. De collectie is 24/7 online te zien via Modemuze.nl en de prentencollectie is doorzoekbaar per decennium op Kunstmuseum.nl

Dit interview en nog veel meer interviews en teksten over vintage en duurzaamheid staan in VINTÁÁÁGE €6,95

Vorige
Vorige

GAAT DEMNA GUCCI FIXEN? DIT IS ZIJN AANPAK

Volgende
Volgende

PARIJSE PETIT PALAIS PAKT UIT MET DEZE UNIEKE COUTURE EXPOSITIE